Iedereen in Serskamp kende vroeger ’t Kadol. Deze hoeve was te bereiken via de Damstraat en lag eigenlijk net over de grens met Wetteren, waardoor het officieel postadres Adolf Papeleustraat in Wetteren was.
De boerderij was, zoals ze het destijds zo mooi wisten te verwoorden: ‘Wettelijk Wetteren, maar kerkelijk Serskamp’. Met andere woorden, bij overlijdens, huwelijken en andere kerkelijke feesten trokken de bewoners naar de kerk in Serskamp, voor de rest moesten ze naar Wetteren.
De boerderij werd tot halverwege de jaren 1980 bewoond door de familie D’Hooge – Perreman. Alois, of Wies van ’t Kadol, zoals hij in Serskamp en omliggende gekend was, baatte daar, in navolging van zijn ouders, samen met zijn vrouw Irene en zijn vier kinderen, Paul, Marc, Patrick en Rita de boerderij uit.
Op de akkers, welke allemaal rond de boerderij gelegen waren, werd kleinschalig aan veeteelt en akkerbouw gedaan. Een twintigtal melkkoeien, wat varkens, aardappelen en de nodige granen en gewassen om de dieren te voeren werden daar verbouwd door de familie. Wies was ook actief als loonwerker en met zijn tractor ging hij ook landerijen bewerken voor andere landbouwers in de streek. Het bedrijf was met andere woorden zelfbedruipend. Iets wat nu nog moeilijk voor te stellen is.
Tijdens het zomerseizoen begaven veel bewoners zich richting ’t Kadol om aardappelen te kopen. Op een oude baskuul werden dan de aardappelen in een zak afgewogen. In het najaar dan bracht Alois de wintervoorraad ‘patatten’ naar huis. Een paar honderd kilogram gingen dan de kelder in bij de meeste gezinnen en dat werd dan de voorraad tot aan het volgende voorjaar, wanneer de eerste nieuw patatjes er waren. ‘Patatten‘ waren toen nog echte seizoensproducten.
Wat de meesten onder ons waarschijnlijk niet weten is dat er op de plaats van de boerderij ooit een ‘kasteel’ heeft gestaan. Op de onroerend erfgoed site van Vlaanderen lezen we en ik citeer: ”Voormalige hoeve van Kadol aan de grens met Serskamp, op historische site van verdwenen “kasteel Kadol”, waarvan de grachten gedeeltelijk resten”.
En inderdaad, als klein ‘Pellongsken’ heb ik heel wat tijd doorgebracht op het Kadol. We waren leeftijds- (klas-) genoten van de kinderen van ’t Kadol. Aangezien er daar plaats genoeg was om ons uit te leven, was het Kadol voor ons de gedroomde speeltuin en die grachten, ja, die waren er inderdaad nog. Ze waren een meter of drie, vier breed en niet heel diep meer, maar als er voldoende regen gevallen was, kon er toch wel een aantal centimeter water in staan en ik kan het weten, want ik ben er eens met mijn klikken en mijn klakken in gevallen (ben nooit handig geweest hé).
Één van de omliggende landerijen werd door Wies ook ‘t kasteelken’ genoemd en dat perceel grond was inderdaad aan drie kanten omgeven door deze ‘wallen’. Volgens de verhalen die ik toen van de bewoners te horen kreeg, werden daar regelmatig nog stukken van glaswerk en ander servies boven geploegd. Ik heb toen nooit beseft dat we daar op ‘adellijke’ grond liepen.
Helaas er is weinig of niets te vinden over het voormalige kasteel. Volgens Alois zouden er in de Damstraat, Moleneed en in den Boskant, ook nog een paar kleinere boerderijen geweest zijn, die eigendom van het kasteel waren en door de eigenaar van het kasteel verpacht werden. Het lijkt me interessant om dit ooit eens verder uit te zoeken.
Toen de familie D’Hooge de boerderij verliet, werden de gebouwen en omliggende gronden samen verkocht en sindsdien ligt ’t Kadol er verlaten bij. De mooie, met bomen geflankeerde oprijlaan, vanuit de Damstraat is zo goed als verdween en er blijft niets meer over van de grandeur van vroeger.
Ik heb, met mijn eerste fotokodak, eind van de jaren 1970 eens een paar foto’s gemaakt van ’t Kadol, de plaats waar we uren geravot hebben. Ik deel ze met plezier met jullie allen.
En om in de sfeer te blijven sluit ik af met een mooi ‘Vlaemsch gezegde’: “Wie zijn kruis krabt met een riek, eindigt vaak in de kliniek”. 🙂
Pellong, als je nog foto’s hebt stuur ze maar door
mvg
paul